Daar zat ik. In de spreekkamer bij de dokter. Elk half jaar spreken we door hoe het gaat met mijn diabetes aan de hand van mijn bloedwaarden. Toch altijd wel benieuwd en een beetje gespannen. Toen kwamen de verlossende woorden.
‘Ik ben erg tevreden.’ zei de dokter.
Natuurlijk was ik weer blij. De waarden zagen er goed uit en zo voelde ik me ook. Maar toen ik voldaan naar huis reed bekroop me ook een vreemd gevoel. Voor wie doe ik eigenlijk mijn best? Wie helpt nu wie? Ben ik onderdeel van zijn project? Of maakt hij onderdeel uit van mijn project, mijn leven? En welke rol speelt dat ene zinnetje daarin? Natuurlijk weet ik dat ik voor mezelf op mijn gezondheid let. Maar toch betrap ik me er soms op dat ik kort voor een controle extra mijn best doe. Of poets ik mijn tanden extra goed voordat ik naar de tandarts ga.
Ik merk steeds weer opnieuw dat een klein compliment al kan onteigenen. Complimenten lijken cadeautjes, maar met elk cadeautje kunnen we ook iets afpakken, onbedoeld. En voelt de ander zich minder eigenaar. De zang-coach die haar leerling complimenteert omdat ze haar aanwijzingen zo goed opvolgt. De verzorgende die het heel knap vindt dat mijn moeder weer wat beter eet. De leidinggevende met een goede beoordeling of zelfs bonus. De docent met het cijfer of de sticker. We geven wat én pakken daarmee wat af.
Moeten we dan helemaal geen complimenten meer geven? Voelen we ons dan nog wel gezien en gewaardeerd? Natuurlijk wel.
Als mijn dochter eindelijk iets is gelukt dat ze eerder moeilijk vond, voelen we allebei het subtiele verschil tussen ‘wat goed van je’ en ‘wat fijn voor je’. Geef ik iets en pak ik iets af? Of leef ik mee? Zie ik haar verlangen en talent en hoe ze daar zelf richting aan geeft? Dat is pas een compliment.